Ze vraagt of ik ook wakker lig
lig je, zoals ik, te staren
ik probeerde met grof geweld de slaap te vatten
tot het kussen mijn vuist opving
gromde drie keer
rukte het laken van mijn lijf
en dan, de ruimte tussen onze bedden in
van West naar Oost, vooral nooit andersom
daartussen de warme binnenstad waaraan ik me
zo graag wil branden
zou er ooit
iedereen hier slapen
een klein moment
geen oog op een kier
en groter,
zou het kunnen voorkomen dat
een klein moment
alle voeten de aarde raken
een fietser zonder licht rijdt tegen de richting in
scheldt me uit en ik glimlach en fluit
m'n banden raken nauwelijks
de glimmende straat
zo'n vaart dat ik maak
terwijl ’t toch niemand hindert
als ik zou kruipen
daar is Oost al
mijn fiets landt traag als ik rem
ik kruip erbij en kus haar blijkbaar wakker
als zij al wist dat ze sliep
en dan mompelt ze
met haar oogleden zwaar en daarachter een dovende droom
hoe is het toch mogelijk
dat je er in een paar tellen al bent
Next
© Prins de Vos, 2024