Sevilla (2014)
Shortlist AVRO Opium Verhalenwedstrijd

Zal ik mijzelf in haar herkennen? Die vraag laat me niet los sinds ons eerste gesprek, zes dagen geleden, om half zeven ’s avonds. Dat mijn telefoonnummer vindbaar is en dat ze me wil zien. Natuurlijk is het vindbaar. Als ik dat van haar had kunnen achterhalen waren er geen zesentwintig jaren gepasseerd zonder contact.

Turbulentie, daar heb ik zo’n hekel aan. Vergeet niet dat een vliegtuig niet in het luchtledige vliegt, vergelijk het met een schip op het water: de lucht draagt het vliegtuig, las ik ooit. Die gedachte stelt me gerust zolang ik grond onder mijn voeten voel. Hierboven is hij niet meer waard dan de dodelijke adem van de man naast me.

Mama vertelde me dat heel de stad is voorzien van een gouden gloed. Dat miste ze het meest aan Sevilla toen ze terug naar Nederland kwam. Alsof onder elke stoep een gouden rivier verborgen ligt. Alsof de stad uit elkaar spat van passie.

De kamer is precies zoals ik me had voorgesteld: klein, gemoedelijk, Spaans. In het midden staat een typisch hotelbed. Het is opgedekt zonder kreukels in het laken en als ik op de rand ga zitten merk ik dat het het comfort heeft van een doodskist. Maar zelfs in een doodskist zou ik nu slapen als een roos. De vlucht heeft me uitgeput. Ik ben te moe om me te douchen, dus ik kruip met mijn vuile lijf het bed in. Het ligt toch best goed. Als ik de wekker over drie uur zet, heb ik nog genoeg tijd voor een bad en om naar het café te lopen waar we hebben afgesproken. Ik kwam er net al langs, het is niet ver van hier.

Ze is een half uur te laat en ik weet niet of ze nog komt. Mama had me al gewaarschuwd maar ik ben eigenwijs. Als ze op mij lijkt is ze er op tijd, riep ik nog. Mijn derde kop koffie klettert uit mijn handen. Ik herken haar direct, want ze lijkt op mama. God, wat lijkt ze op haar. God, wat is ze prachtig. Minutenlang voel ik haar warme handen op mijn wangen, in mijn nek, om mijn middel en haar behuild gezicht tegen mijn borst. Broer, lieve broer, fluistert ze in mijn oor. Ik moet in slaap gevallen zijn.

Het bed ligt minder goed dan vanmiddag en mijn hoofd is loodzwaar. We dronken wijn, Falcata Arenal, als ik het me goed herinner. Mijn been bungelt uit het bed en ik probeer met mijn tenen de kleren van gisteren op te takelen. Je bent een aap, zegt mama wanneer ik dat doe. Het lukt me enkel mijn onderbroek uit de hoop te vissen, de rest is te zwaar. Ik kan niet slapen met kleding aan, het wringt en plakt. De onderbroek ploft bijna geluidloos neer en dan zie ik ineens het condoom dat ik vannacht kwijt was. De verpakking is nog intact. Wanneer ik van zij wissel zie ik dat ze net als ik graag naakt slaapt.


Next



 
© Prins de Vos, 2024